Toelichting CD Brabantse Barokmuziek

Wie van menig is dat er in het 17e eeuwse en begin 18e eeuwse Brabant geen muziek van importantie geschreven is moet de indrukwekkende verhandeling van Frits Noskes over dit onderwerp er maar eens op naslaan. Het is daarom des te opmerkelijker dat veel van deze muziek ondanks deze publicatie tot op heden nauwelijks bekend is, laat staan wordt uitgevoerd.

Ondanks het voor muziek en musici niet bijzonder gunstige klimaat aan hoven en kerken bereikten de componisten in de Nederlanden een opmerkelijk hoog niveau in hun religieuze werken, welke bestonden uit motetten, missen en enkele litanieën. Ook zeer bijzonder is het feit dat in de tijd van de steeds hoger oplopende conflicten tussen katholieken en protestanten, en de tijd van de schuilkerken, dit repertoire juist vooral in huiselijke kringen werd uitgevoerd door zowel katholieken als protestanten.

Deze CD biedt een bloemlezing uit dit zeer rijke repertoire en vermeldt daarbij de namen van 4 componisten uit de zuidelijke Nederlanden, te weten:

Herman Hollanders, van 1618 tot 1623 organist van de Catharinakerk te Eindhoven en van 1627 tot 1628 "zangmeester" aan de Grote Kerk te Breda. In totaal zijn van hem 52 werken bekend, verdeeld over twee bundels: Parnassus ecclesiasticus (1631) en Jubilus filiorum Dei (1634). De werken van Hollanders geven een goed beeld van de overgangsperiode van de polyfone schrijfwijze uit de late renaissance naar de moderne stile concertato. Dit wijst op bekendheid van de Nederlandse componisten met hun bekende Italiaanse tijdgenoten. Het eerste werk op deze CD is geschreven voor vier zangstemmen en vier "violini" (d.w.z. strijkinstrumenten met 4 snaren). De tekst handelt over St. Franciscus Xaverius, die in 1621 heilig verklaard werd. De tekst getuigt van een voor ons nauwelijks nog te bevatten mystieke vereenzelviging met het lijden van Christus, waarmee Xaverius zijn moeizame missionarisarbeid in Indië vergelijkt. In het tweestemmige motet Recipe me wisselen korte herhaalde motieven en fraaie lange frasen elkaar af. In het vierstemmige motet Domine Jesu Christe ter ere van de H.Cecilia is de continuolijn een voor deze overgangsstijl typische ‘basso seguente’.

Jan Baptist Verrijt, rond 1605 geboren in Eersel of Oirschot. Vanaf 1627 was hij organist aan de Martinuskerk te Weert, in 1636 werd hij voor diezelfde functie benoemd aan de St.Pieter te Leuven welke functie hij in 1639 verwisselde met die aan de St.Jan's Kathedraal te 's-Hertogenbosch. In 1644 werd hij stadsorganist aan de Laurenskerk te Rotterdam. Zijn enig overgeleverde werk Flammae divinae opus V (1649) bevat 18 motetten en twee missen. Nog duidelijker dan bij Hollanders is in de werken van Verrijt de invloed van de uit Italië afkomstige stile concertato te horen. In alle vier de motetten is sprake van een uitgebalanceerd samengaan van beide stijlen. Naast een grote melodische inventiviteit is ook het contrapunt bij Verrijt van bijzonder hoge kwaliteit. De verschillende secties van elk motet onderstrepen steeds op eigen wijze de inhoud van de tekst.

Zo schildert het charmante kerst-motet Currite pastores de uitgelaten sfeer van een herderstafereel. De meeste werken zijn echter zettingen van vrije, veelal devotionele teksten. Zo ook in de drie overige motetten Vulnera cor meum, O Iesu, splendor aeternae gloriae en Rogo te. Ondanks de vaak gelijkvormige inhoud weet Verrijt ze toch steeds een zeer eigen karakteristieke behandeling te geven.

Servaes de Koninck geboren rond 1657, waarschijnlijk te Gent, was vanaf 1663 koorknaap aan de St. Jacobskerk te Gent. Later werke hij vermoedelijk als "freelance" musicus in Amsterdam, waar hij diverse bundels met composities publiceerde. Hij stierf in Amsterdam in 1701. Zijn speelse motet Quid siletis bestaat uit 3 grote secties. De eerste en laatste zijn voor koor met instrumenten, en in het midden bevinden zich twee solo-passages. Opvallend is het plotseling langzamere tempo in de bas-solo ter onderstreping van de tekst "Plorate, Tartara". Het werk geeft voor de tekst keuzemogelijkheid voor een mannelijke- (St.Franciscus) of een vrouwelijke- (St.Cecilia) heilige. In deze opname is gekozen voor Cecilia.

Benedictus (Buns) a Sancto Josepho werd geboren in 1642 in de omgeving van Venlo waar hij in 1659 intrad bij de Carmeliten. Rond 1666 verhuisde hij naar Boxmeer waar hij sub-prior werd. Waarschijnlijk was hij hier ook als organist werkzaam. Hij overleed in 1716. Van Benedictus zijn vele werken overgeleverd: motetten, litanieën, missen, dialogen voor vocale en intrumentale bezetting, alsook instrumentale sonates. Met de werken van Benedictus a Sancto Josepho zijn we echt in de barok aangeland. De Triosonates Opus VIII hebben duidelijk verwantschap met de Sonate da Chiesa van Corelli. Ze bestaan uit korte, in elkaar overlopende deeltjes. In hetzelfde licht zou men wellicht de Sonata Finalis voor twee strijkers-koren als een instrumetaal motet kunnen bestempelen. Uiterst verrassend en ingenieus is het wisselspel tussen koor I (viool 1 en 2, altviool en viola da gamba) en koor II (viool 1 en 2, altviool, tenor viool en dulciaan) ondersteund door het continuo (orgel, clavecimbel en contrabas).

In de kostelijke allegorische dialogus Posita in medio tussen Anima (de Ziel), Caro (het Vlees/ het Lichaam), Mundus (de Wereld) en Daemon (de Duivel), horen we hoe de Ziel zich in een moeilijke positie bevindt tussen de de genade die haar naar de hemel trekt en haar aardse natuur die haar daarvan afhoudt. De strijdkrachten o.l.v. de Duivel, het Vlees, en de Wereld doen daar ook hun uiterste best voor en de Ziel voelt zich aanvankelijk weerloos, maar houdt stand tegen de verlokkende aanvallen van het drietal, tot zij zich sterk genoeg voelt om zelf de gewapende aanval te openen op haar tegenstanders, die haar vervolgens om vrede bidden. Maar dat wijst de Ziel af met een beroep op de woorden van Jezus. Haar vijanden vallen vervolgens in de hel terug en de Ziel jubelt over haar overwinning.

Het verstilde Ave Maria uit Opus 9 vormt een fraai voorbeeld van Benedictus’ latere stijl. Minder spectaculair dan eerdere werken, inhoudelijk echter evenwichtiger en bezonkener.

De grote lofzang aan Maria Sonent Cytharae biedt door de uitzonderlijk grote bezetting met 6 vocale solisten, 4-stemmig koor, strijkers en continuo talloze mogelijkheden om met enkele stemmen duo’s, trio’s met of zonder de strijkers en tutti-passages de tekst muzikaal te onderstrepen, hetgeen door Benedictus volledig wordt uitgebuit.

R.H.